Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

druk
Die motor het gestop en moes gedruk word.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.

wakker maak
Die wekker maak haar om 10 vm. wakker.
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.

verder gaan
Jy kan nie enige verder op hierdie punt gaan nie.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.

mors
Energie moet nie gemors word nie.
verspillen
Energie mag niet verspild worden.

wil uitgaan
Sy wil haar hotel verlaat.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.

lui
Wie het die deurbel gelui?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

ontsteld raak
Sy raak ontsteld omdat hy altyd snork.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

mis
Die man het sy trein gemis.
missen
De man heeft zijn trein gemist.

spring
Hy het in die water gespring.
springen
Hij sprong in het water.

verf
Hy verf die muur wit.
schilderen
Hij schildert de muur wit.

kyk mekaar aan
Hulle het mekaar vir ’n lang tyd aangekyk.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
