Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
studeer
Daar is baie vroue wat aan my universiteit studeer.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
verbeel
Sy verbeel elke dag iets nuuts.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
uitlaat
Jy kan die suiker in die tee uitlaat.
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
kom eerste
Gesondheid kom altyd eerste!
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
spog
Hy hou daarvan om met sy geld te spog.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
korrekteer
Die onderwyser korrekteer die studente se opstelle.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
teruggaan
Hy kan nie alleen teruggaan nie.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
besluit
Sy kan nie besluit watter skoene om te dra nie.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
ritsel
Die blare ritsel onder my voete.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
verkies
Ons dogter lees nie boeke nie; sy verkies haar foon.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
beweeg
Dit is gesond om baie te beweeg.