Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
voel
Hy voel dikwels alleen.
wandelen
De groep wandelde over een brug.
stap
Die groep het oor ’n brug gestap.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
’n jaar herhaal
Die student het ’n jaar herhaal.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
werk aan
Hy moet aan al hierdie lêers werk.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
terugkry
Ek het die kleingeld teruggekry.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
lê
Die kinders lê saam in die gras.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
ontbyt eet
Ons verkies om in die bed te ontbyt.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publiseer
Advertensies word dikwels in koerante gepubliseer.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
staan laat
Vandag moet baie mense hulle motors laat staan.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
vergewe
Ek vergewe hom sy skulde.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
mis
Hy mis sy vriendin baie.