Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

stoppen
De vrouw stopt een auto.
stop
Die vrou stop ’n kar.

wachten
We moeten nog een maand wachten.
wag
Ons moet nog ’n maand wag.

opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
opstaan en praat
Wie iets weet, mag in die klas opstaan en praat.

belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
belas
Kantoorwerk belas haar baie.

trouwen
Het stel is net getrouwd.
trou
Die paartjie het pas getrou.

bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
dank
Ek dank u baie daarvoor!

zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
soek na
Die polisie soek na die dader.

kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
sleg praat
Die klasmaats praat sleg van haar.

leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
lei
Hy lei die meisie aan die hand.

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
saam trek
Die twee beplan om binnekort saam te trek.

sterven
Veel mensen sterven in films.
sterf
Baie mense sterf in flieks.
