Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/108295710.webp
soletrar
As crianças estão aprendendo a soletrar.
spellen
De kinderen leren spellen.
cms/verbs-webp/97593982.webp
preparar
Um delicioso café da manhã está sendo preparado!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
cms/verbs-webp/84472893.webp
andar
As crianças gostam de andar de bicicleta ou patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cms/verbs-webp/123619164.webp
nadar
Ela nada regularmente.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
cms/verbs-webp/80060417.webp
partir
Ela parte em seu carro.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
cms/verbs-webp/64904091.webp
recolher
Temos que recolher todas as maçãs.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
cms/verbs-webp/114993311.webp
ver
Você pode ver melhor com óculos.
zien
Je kunt beter zien met een bril.
cms/verbs-webp/71991676.webp
deixar
Eles acidentalmente deixaram seu filho na estação.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
cms/verbs-webp/110056418.webp
discursar
O político está discursando na frente de muitos estudantes.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
cms/verbs-webp/53064913.webp
fechar
Ela fecha as cortinas.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
cms/verbs-webp/119747108.webp
comer
O que queremos comer hoje?
eten
Wat willen we vandaag eten?
cms/verbs-webp/63645950.webp
correr
Ela corre todas as manhãs na praia.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.