Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans
protestar
La gente protesta contra la injusticia.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
tomar
Ella tiene que tomar mucha medicación.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
empezar
Los soldados están empezando.
beginnen
De soldaten beginnen.
servir
A los perros les gusta servir a sus dueños.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
informar
Todos a bordo informan al capitán.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
quebrar
El negocio probablemente quebrará pronto.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
abrir
La caja fuerte se puede abrir con el código secreto.
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
ejercer
Ella ejerce una profesión inusual.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
beber
Ella bebe té.
drinken
Ze drinkt thee.
patear
¡Cuidado, el caballo puede patear!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
presionar
Él presiona el botón.
drukken
Hij drukt op de knop.