Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans
encontrar
Los amigos se encontraron para cenar juntos.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
limpiar
Ella limpia la cocina.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
deleitar
El gol deleita a los aficionados alemanes al fútbol.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
cortar
El peluquero le corta el pelo.
knippen
De kapper knipt haar haar.
gustar
Al niño le gusta el nuevo juguete.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
olvidar
Ella no quiere olvidar el pasado.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
arrancar
Hay que arrancar las malas hierbas.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
proteger
Los niños deben ser protegidos.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
sonar
¿Oyes sonar la campana?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
instalar
Mi hija quiere instalar su departamento.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
arder
Hay un fuego ardiendo en la chimenea.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.