Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

cambiar
El mecánico está cambiando los neumáticos.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.

pasar
A veces el tiempo pasa lentamente.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

entender
¡Finalmente entendí la tarea!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!

recompensar
Fue recompensado con una medalla.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.

mezclar
Puedes mezclar una ensalada saludable con verduras.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.

ordenar
Ella se ordena el desayuno para ella misma.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.

conocer
Los perros extraños quieren conocerse.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.

sonar
¿Quién sonó el timbre?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

abrazar
La madre abraza los pequeños pies del bebé.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

encontrar
Los amigos se encontraron para cenar juntos.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.

atravesar
¿Puede el gato atravesar este agujero?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
