Vocabulario
Aprender verbos – neerlandés

beginnen
School begint net voor de kinderen.
empezar
La escuela está a punto de empezar para los niños.

luisteren
Hij luistert naar haar.
escuchar
Él la está escuchando.

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
salir
A las chicas les gusta salir juntas.

testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
probar
El coche se está probando en el taller.

protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
protestar
La gente protesta contra la injusticia.

bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
agradecer
¡Te lo agradezco mucho!

slaan
Ze slaat de bal over het net.
golpear
Ella golpea la pelota por encima de la red.

beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
dañar
Dos coches se dañaron en el accidente.

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
descubrir
Los marineros han descubierto una nueva tierra.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
golpear
Los padres no deben golpear a sus hijos.

terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
terminar
¿Cómo terminamos en esta situación?
