Vocabulario
Aprender verbos – neerlandés

voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
sugerir
La mujer sugiere algo a su amiga.

helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
ayudar
Todos ayudan a montar la tienda.

herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
repetir
¿Puedes repetir eso por favor?

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
votar
Se vota a favor o en contra de un candidato.

overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
persuadir
A menudo tiene que persuadir a su hija para que coma.

binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
entrar
El barco está entrando en el puerto.

luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
escuchar
A los niños les gusta escuchar sus historias.

vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
olvidar
Ella ya ha olvidado su nombre.

vervangen
De automonteur vervangt de banden.
cambiar
El mecánico está cambiando los neumáticos.

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
participar
Él está participando en la carrera.

naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
mirar hacia abajo
Podía mirar hacia abajo a la playa desde la ventana.
