Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
decir
Tengo algo importante que decirte.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
beber
Las vacas beben agua del río.
cms/verbs-webp/120801514.webp
missen
Ik zal je zo erg missen!
extrañar
¡Te extrañaré mucho!
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
regresar
Después de comprar, los dos regresan a casa.
cms/verbs-webp/94193521.webp
draaien
Je mag naar links draaien.
girar
Puedes girar a la izquierda.
cms/verbs-webp/75487437.webp
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
liderar
El senderista más experimentado siempre lidera.
cms/verbs-webp/129945570.webp
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
responder
Ella respondió con una pregunta.
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
vender
Los comerciantes están vendiendo muchos productos.
cms/verbs-webp/99392849.webp
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
quitar
¿Cómo se puede quitar una mancha de vino tinto?
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
despertar
Acaba de despertar.
cms/verbs-webp/75281875.webp
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
encargarse de
Nuestro conserje se encarga de la eliminación de nieve.
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
devolver
El dispositivo está defectuoso; el minorista tiene que devolverlo.