Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/117658590.webp
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
extinguirse
Hoy en día muchos animales se han extinguido.
cms/verbs-webp/124575915.webp
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
mejorar
Ella quiere mejorar su figura.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
sugerir
La mujer sugiere algo a su amiga.
cms/verbs-webp/63645950.webp
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
correr
Ella corre todas las mañanas en la playa.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
nadar
Ella nada regularmente.
cms/verbs-webp/82095350.webp
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
empujar
La enfermera empuja al paciente en una silla de ruedas.
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
existir
Los dinosaurios ya no existen hoy en día.
cms/verbs-webp/83661912.webp
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
preparar
Ellos preparan una comida deliciosa.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
beber
Las vacas beben agua del río.
cms/verbs-webp/46385710.webp
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
aceptar
Aquí se aceptan tarjetas de crédito.
cms/verbs-webp/60395424.webp
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
saltar
El niño salta felizmente.
cms/verbs-webp/119404727.webp
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
hacer
¡Deberías haberlo hecho hace una hora!