Vocabulario
Aprender verbos – neerlandés
drinken
Ze drinkt thee.
beber
Ella bebe té.
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
perderse
Me perdí en el camino.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
proteger
Se supone que un casco protege contra accidentes.
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
dejar pasar
¿Deberían dejar pasar a los refugiados en las fronteras?
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
aparcar
Los coches están aparcados en el estacionamiento subterráneo.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
conseguir
Tiene que conseguir un justificante médico del médico.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
esperar
Mi hermana espera un hijo.
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
soportar
¡Apenas puede soportar el dolor!
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
regresar
El padre ha regresado de la guerra.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
deber
Se debería beber mucha agua.
straffen
Ze strafte haar dochter.
castigar
Ella castigó a su hija.