Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
contratar
La empresa quiere contratar a más personas.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
amar
Realmente ama a su caballo.
cms/verbs-webp/19584241.webp
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
disponer
Los niños solo disponen de dinero de bolsillo.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
sugerir
La mujer sugiere algo a su amiga.
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
regresar
Después de comprar, los dos regresan a casa.
cms/verbs-webp/60395424.webp
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
saltar
El niño salta felizmente.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
proteger
Se supone que un casco protege contra accidentes.
cms/verbs-webp/75423712.webp
veranderen
Het licht veranderde in groen.
cambiar
El semáforo cambió a verde.
cms/verbs-webp/122398994.webp
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
matar
Ten cuidado, puedes matar a alguien con ese hacha.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
conectar
Este puente conecta dos barrios.
cms/verbs-webp/119188213.webp
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
votar
Los votantes están votando sobre su futuro hoy.
cms/verbs-webp/106608640.webp
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
usar
Incluso los niños pequeños usan tabletas.