Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/123786066.webp
drinken
Ze drinkt thee.
beber
Ella bebe té.
cms/verbs-webp/93221270.webp
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
perderse
Me perdí en el camino.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
proteger
Se supone que un casco protege contra accidentes.
cms/verbs-webp/109542274.webp
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
dejar pasar
¿Deberían dejar pasar a los refugiados en las fronteras?
cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
aparcar
Los coches están aparcados en el estacionamiento subterráneo.
cms/verbs-webp/78973375.webp
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
conseguir
Tiene que conseguir un justificante médico del médico.
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
esperar
Mi hermana espera un hijo.
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
soportar
¡Apenas puede soportar el dolor!
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
regresar
El padre ha regresado de la guerra.
cms/verbs-webp/105623533.webp
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
deber
Se debería beber mucha agua.
cms/verbs-webp/89516822.webp
straffen
Ze strafte haar dochter.
castigar
Ella castigó a su hija.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
pintar
El auto se está pintando de azul.