Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/80552159.webp
funktionieren
Das Motorrad ist kaputt, es funktioniert nicht mehr.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
cms/verbs-webp/115172580.webp
beweisen
Er will eine mathematische Formel beweisen.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
cms/verbs-webp/1502512.webp
lesen
Ohne Brille kann ich nicht lesen.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
cms/verbs-webp/50772718.webp
stornieren
Der Vertrag wurde storniert.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cms/verbs-webp/101945694.webp
ausschlafen
Sie wollen endlich mal eine Nacht ausschlafen!
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
cms/verbs-webp/91930309.webp
einführen
Wir führen Obst aus vielen Ländern ein.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
cms/verbs-webp/107273862.webp
zusammenhängen
Alle Länder auf der Erde hängen miteinander zusammen.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
cms/verbs-webp/121102980.webp
mitfahren
Darf ich bei dir mitfahren?
meerijden
Mag ik met je meerijden?
cms/verbs-webp/104135921.webp
betreten
Er betritt das Hotelzimmer.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/84314162.webp
ausbreiten
Er breitet die Arme weit aus.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parken
Die Autos sind in der Tiefgarage geparkt.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
cms/verbs-webp/109588921.webp
ausmachen
Sie macht den Wecker aus.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.