Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/84472893.webp
fahren
Kinder fahren gerne mit Rädern oder Rollern.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cms/verbs-webp/93169145.webp
reden
Er redet zu seinen Zuhörern.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
cms/verbs-webp/107852800.webp
schauen
Sie schaut durch ein Fernglas.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
cms/verbs-webp/32180347.webp
auseinandernehmen
Unser Sohn nimmt alles auseinander!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
cms/verbs-webp/43483158.webp
hinfahren
Ich werde mit dem Zug hinfahren.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
cms/verbs-webp/25599797.webp
verringern
Du sparst Geld, wenn du die Raumtemperatur verringerst.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
cms/verbs-webp/102327719.webp
schlafen
Das Baby schläft.
slapen
De baby slaapt.
cms/verbs-webp/104820474.webp
klingen
Ihre Stimme klingt phantastisch!
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
cms/verbs-webp/90309445.webp
stattfinden
Die Beerdigung fand vorgestern statt.
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.
cms/verbs-webp/77646042.webp
anbrennen
Geldscheine sollte man nicht anbrennen.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
cms/verbs-webp/46998479.webp
besprechen
Sie besprechen ihre Pläne.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
cms/verbs-webp/57481685.webp
sitzenbleiben
Der Schüler ist sitzengeblieben
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.