Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

vorbeifahren
Der Zug fährt vor uns vorbei.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.

empfangen
Ich kann ein sehr schnelles Internet empfangen.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.

umwenden
Hier muss man mit dem Auto umwenden.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

vorbeibringen
Der Pizzabote bringt die Pizza vorbei.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.

wecken
Der Wecker weckt sie um 10 Uhr.
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.

anbrennen
Geldscheine sollte man nicht anbrennen.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.

offenlassen
Wer die Fenster offenlässt, lockt Einbrecher an!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!

verfehlen
Er hat den Nagel verfehlt und sich verletzt.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.

vermuten
Er vermutet, dass es seine Freundin ist.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

weiterkommen
Schnecken kommen nur langsam weiter.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.

wählen
Sie griff zum Telefon und wählte die Nummer.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
