Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

sich aufregen
Sie regt sich auf, weil er immer schnarcht.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

aushalten
Sie kann den Gesang nicht aushalten.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

meinen
Wer, meinen Sie, ist stärker?
denken
Wie denk je dat sterker is?

umgehen
Man muss Probleme umgehen.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

stehenlassen
Heute müssen viele ihr Auto stehenlassen.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

verbrennen
Das Fleisch darf nicht auf dem Grill verbrennen!
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.

stärken
Gymnastik stärkt die Muskulatur.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.

umfassen
Die Mutter umfasst die kleinen Füße des Babys.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

putzen
Der Arbeiter putzt das Fenster.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

verantworten
Der Arzt verantwortet die Therapie.
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.

reparieren
Er wollte das Kabel reparieren.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
