Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/92266224.webp
ausschalten
Sie schaltet den Strom aus.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
cms/verbs-webp/116358232.webp
vorfallen
Etwas Schlimmes ist vorgefallen.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
cms/verbs-webp/60111551.webp
einnehmen
Sie muss viele Medikamente einnehmen.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
cms/verbs-webp/106682030.webp
wiederfinden
Nach dem Umzug konnte ich meinen Pass nicht wiederfinden.
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
cms/verbs-webp/78309507.webp
ausschneiden
Die Formen müssen ausgeschnitten werden.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cms/verbs-webp/79582356.webp
entziffern
Er entziffert die kleine Schrift mit einer Lupe.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
cms/verbs-webp/119913596.webp
zuschießen
Der Vater will dem Sohn ein wenig Geld zuschießen.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslassen
Du darfst den Griff nicht loslassen!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
cms/verbs-webp/105224098.webp
bestätigen
Sie konnte ihrem Mann die gute Nachricht bestätigen.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
cms/verbs-webp/96531863.webp
durchgehen
Kann die Katze durch dieses Loch durchgehen?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
cms/verbs-webp/54608740.webp
herausreißen
Unkraut muss man herausreißen.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
cms/verbs-webp/95655547.webp
vorlassen
Niemand will ihn an der Kasse im Supermarkt vorlassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.