Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/112970425.webp
sich aufregen
Sie regt sich auf, weil er immer schnarcht.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
cms/verbs-webp/117953809.webp
aushalten
Sie kann den Gesang nicht aushalten.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
cms/verbs-webp/118567408.webp
meinen
Wer, meinen Sie, ist stärker?
denken
Wie denk je dat sterker is?
cms/verbs-webp/102169451.webp
umgehen
Man muss Probleme umgehen.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
cms/verbs-webp/28642538.webp
stehenlassen
Heute müssen viele ihr Auto stehenlassen.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
cms/verbs-webp/114052356.webp
verbrennen
Das Fleisch darf nicht auf dem Grill verbrennen!
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
cms/verbs-webp/121928809.webp
stärken
Gymnastik stärkt die Muskulatur.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
cms/verbs-webp/109071401.webp
umfassen
Die Mutter umfasst die kleinen Füße des Babys.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
cms/verbs-webp/73880931.webp
putzen
Der Arbeiter putzt das Fenster.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
cms/verbs-webp/110667777.webp
verantworten
Der Arzt verantwortet die Therapie.
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
cms/verbs-webp/104818122.webp
reparieren
Er wollte das Kabel reparieren.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
cms/verbs-webp/100298227.webp
umarmen
Er umarmt seinen alten Vater.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.