Woordenlijst
Leer werkwoorden – Catalaans

passar a través
El cotxe passa a través d’un arbre.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.

augmentar
L’empresa ha augmentat els seus ingressos.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.

agrair
Ell li va agrair amb flors.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.

colpejar
Ella colpeja la pilota per sobre de la xarxa.
slaan
Ze slaat de bal over het net.

anar més lluny
No pots anar més enllà d’aquest punt.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.

gastar diners
Hem de gastar molts diners en reparacions.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

cremar
Hi ha un foc cremant a la llar de foc.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.

pintar
Vull pintar el meu pis.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.

comprovar
El dentista comprova la dentició del pacient.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.

voler sortir
El nen vol sortir fora.
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.

pagar
Ella va pagar amb targeta de crèdit.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
