Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)
hang
Both are hanging on a branch.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
feel
The mother feels a lot of love for her child.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
enjoy
She enjoys life.
genieten
Ze geniet van het leven.
think
You have to think a lot in chess.
denken
Je moet veel denken bij schaken.
push
The nurse pushes the patient in a wheelchair.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
examine
Blood samples are examined in this lab.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
paint
I’ve painted a beautiful picture for you!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
look at
On vacation, I looked at many sights.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
drive through
The car drives through a tree.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
beat
Parents shouldn’t beat their children.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
run
The athlete runs.
rennen
De atleet rent.