Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/100649547.webp
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
hire
The applicant was hired.
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
decipher
He deciphers the small print with a magnifying glass.
cms/verbs-webp/30793025.webp
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
show off
He likes to show off his money.
cms/verbs-webp/44159270.webp
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
return
The teacher returns the essays to the students.
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
depart
Our holiday guests departed yesterday.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
return
The boomerang returned.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
hang
Both are hanging on a branch.
cms/verbs-webp/47225563.webp
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
think along
You have to think along in card games.
cms/verbs-webp/119302514.webp
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
call
The girl is calling her friend.
cms/verbs-webp/54887804.webp
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
guarantee
Insurance guarantees protection in case of accidents.
cms/verbs-webp/105934977.webp
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
generate
We generate electricity with wind and sunlight.
cms/verbs-webp/114993311.webp
zien
Je kunt beter zien met een bril.
see
You can see better with glasses.