Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
come home
Dad has finally come home!

toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
allow
One should not allow depression.

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
manage
Who manages the money in your family?

verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
leave
Many English people wanted to leave the EU.

stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
vote
The voters are voting on their future today.

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
work
The motorcycle is broken; it no longer works.

bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
keep
I keep my money in my nightstand.

doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
do
You should have done that an hour ago!

voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
feel
He often feels alone.

veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
change
A lot has changed due to climate change.

begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
understand
I can’t understand you!
