Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/82378537.webp
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
dispose
These old rubber tires must be separately disposed of.
cms/verbs-webp/118549726.webp
controleren
De tandarts controleert de tanden.
check
The dentist checks the teeth.
cms/verbs-webp/28581084.webp
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
hang down
Icicles hang down from the roof.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
connect
This bridge connects two neighborhoods.
cms/verbs-webp/33463741.webp
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
open
Can you please open this can for me?
cms/verbs-webp/119520659.webp
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
bring up
How many times do I have to bring up this argument?
cms/verbs-webp/33599908.webp
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
serve
Dogs like to serve their owners.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
tell
I have something important to tell you.
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
explain
Grandpa explains the world to his grandson.
cms/verbs-webp/106515783.webp
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
destroy
The tornado destroys many houses.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
sleep
The baby sleeps.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
protect
Children must be protected.