Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
manage
Who manages the money in your family?
cms/verbs-webp/120801514.webp
missen
Ik zal je zo erg missen!
miss
I will miss you so much!
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
stand up for
The two friends always want to stand up for each other.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
return
The dog returns the toy.
cms/verbs-webp/110056418.webp
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
give a speech
The politician is giving a speech in front of many students.
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
decipher
He deciphers the small print with a magnifying glass.
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
leave to
The owners leave their dogs to me for a walk.
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
forget
She’s forgotten his name now.
cms/verbs-webp/81236678.webp
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
miss
She missed an important appointment.
cms/verbs-webp/96586059.webp
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
fire
The boss has fired him.
cms/verbs-webp/125884035.webp
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
surprise
She surprised her parents with a gift.
cms/verbs-webp/113966353.webp
serveren
De ober serveert het eten.
serve
The waiter serves the food.