Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
manage
Who manages the money in your family?

missen
Ik zal je zo erg missen!
miss
I will miss you so much!

opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
stand up for
The two friends always want to stand up for each other.

terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
return
The dog returns the toy.

een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
give a speech
The politician is giving a speech in front of many students.

ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
decipher
He deciphers the small print with a magnifying glass.

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
leave to
The owners leave their dogs to me for a walk.

vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
forget
She’s forgotten his name now.

missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
miss
She missed an important appointment.

ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
fire
The boss has fired him.

verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
surprise
She surprised her parents with a gift.
