Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

look up
What you don’t know, you have to look up.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

jump
He jumped into the water.
springen
Hij sprong in het water.

provide
Beach chairs are provided for the vacationers.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.

park
The bicycles are parked in front of the house.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

travel around
I’ve traveled a lot around the world.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

sleep in
They want to finally sleep in for one night.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.

stand up for
The two friends always want to stand up for each other.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.

set back
Soon we’ll have to set the clock back again.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.

carry out
He carries out the repair.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.

travel
He likes to travel and has seen many countries.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.

prove
He wants to prove a mathematical formula.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
