Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

omama
Ma omam punast sportautot.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

üle võtma
Rohevähid on üle võtnud.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.

palkima
Taotlejat palkati.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.

vaatama
Kõik vaatavad oma telefone.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.

tarbima
Ta tarbib tüki kooki.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.

investeerima
Millesse peaksime oma raha investeerima?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?

kõndima
Talle meeldib metsas kõndida.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.

vastama
Ta vastas küsimusega.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.

järele jooksma
Ema jookseb oma poja järele.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

värvima
Ta on oma käed ära värvind.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.

avama
Festival avati ilutulestikuga.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
