Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/112286562.webp
trabajar
Ella trabaja mejor que un hombre.
werken
Ze werkt beter dan een man.
cms/verbs-webp/99769691.webp
pasar
El tren nos está pasando.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
cms/verbs-webp/113842119.webp
pasar
La época medieval ha pasado.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publicar
El editor ha publicado muchos libros.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
cms/verbs-webp/57481685.webp
repetir
El estudiante ha repetido un año.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
cms/verbs-webp/9435922.webp
acercarse
Los caracoles se están acercando entre sí.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
cms/verbs-webp/40632289.webp
chatear
Los estudiantes no deberían chatear durante la clase.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
cms/verbs-webp/112755134.webp
llamar
Solo puede llamar durante su hora de almuerzo.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
cms/verbs-webp/124525016.webp
yacer
El tiempo de su juventud yace muy atrás.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
cms/verbs-webp/56994174.webp
salir
¿Qué sale del huevo?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
cms/verbs-webp/120128475.webp
pensar
Ella siempre tiene que pensar en él.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
cms/verbs-webp/105875674.webp
patear
En artes marciales, debes poder patear bien.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.