Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

pensar junto
Tienes que pensar junto en los juegos de cartas.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

despertar
Acaba de despertar.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.

buscar
La policía está buscando al perpetrador.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

cubrir
Los nenúfares cubren el agua.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

partir
El barco parte del puerto.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.

estar ubicado
Una perla está ubicada dentro de la concha.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.

gravar
Las empresas son gravadas de diversas maneras.
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.

extrañar
Él extraña mucho a su novia.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.

confiar
Todos confiamos en cada uno.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

empezar
Los excursionistas empezaron temprano en la mañana.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

despachar
Ella quiere despachar la carta ahora.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
