Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/123170033.webp
quebrar
El negocio probablemente quebrará pronto.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
cms/verbs-webp/100466065.webp
omitir
Puedes omitir el azúcar en el té.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
cms/verbs-webp/89516822.webp
castigar
Ella castigó a su hija.
straffen
Ze strafte haar dochter.
cms/verbs-webp/122398994.webp
matar
Ten cuidado, puedes matar a alguien con ese hacha.
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
cms/verbs-webp/110646130.webp
cubrir
Ha cubierto el pan con queso.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cms/verbs-webp/102238862.webp
visitar
Una vieja amiga la visita.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
cms/verbs-webp/73488967.webp
examinar
En este laboratorio se examinan muestras de sangre.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
cms/verbs-webp/4706191.webp
practicar
La mujer practica yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
cms/verbs-webp/86996301.webp
defender
Los dos amigos siempre quieren defenderse mutuamente.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
cms/verbs-webp/113418367.webp
decidir
No puede decidir qué zapatos ponerse.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
cms/verbs-webp/129203514.webp
charlar
A menudo charla con su vecino.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/123380041.webp
suceder
¿Le sucedió algo en el accidente laboral?
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?