Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/90292577.webp
atravesar
El agua estaba demasiado alta; el camión no pudo atravesar.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
cms/verbs-webp/4553290.webp
entrar
El barco está entrando en el puerto.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
cms/verbs-webp/120515454.webp
alimentar
Los niños alimentan al caballo.
voeden
De kinderen voeden het paard.
cms/verbs-webp/51465029.webp
atrasar
El reloj atrasa unos minutos.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
cms/verbs-webp/27564235.webp
trabajar en
Tiene que trabajar en todos estos archivos.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
cms/verbs-webp/60111551.webp
tomar
Ella tiene que tomar mucha medicación.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
cms/verbs-webp/73488967.webp
examinar
En este laboratorio se examinan muestras de sangre.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
cms/verbs-webp/859238.webp
ejercer
Ella ejerce una profesión inusual.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
cms/verbs-webp/79046155.webp
repetir
¿Puedes repetir eso por favor?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
cms/verbs-webp/113418367.webp
decidir
No puede decidir qué zapatos ponerse.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
cms/verbs-webp/74009623.webp
probar
El coche se está probando en el taller.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
cms/verbs-webp/108218979.webp
deber
Él debe bajarse aquí.
moeten
Hij moet hier uitstappen.