Woordenlijst
Leer werkwoorden – Tsjechisch

nechat stát
Dnes mnoho lidí musí nechat stát svá auta.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

hádat
Musíš hádat, kdo jsem!
raden
Je moet raden wie ik ben!

nechat nedotčený
Příroda byla nechána nedotčená.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.

viset
Oba visí na větvi.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.

čistit
Dělník čistí okno.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

mluvit s
S ním by měl někdo mluvit; je tak osamělý.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

zvonit
Zvonek zvoní každý den.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.

testovat
Auto je testováno v dílně.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.

utéct
Náš syn chtěl utéct z domu.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.

zastat se
Dva přátelé vždy chtějí zastat jeden druhého.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.

zemřít
Ve filmech zemře mnoho lidí.
sterven
Veel mensen sterven in films.
