Slovník
Naučte se slovesa – holandština

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
probudit
Budík ji probudí v 10 hodin.

voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
představit
Představuje svou novou přítelkyni svým rodičům.

ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
setkat se
Přátelé se setkali na společnou večeři.

overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
převzít
Kobylky to převzaly.

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
plavat
Pravidelně plave.

hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
viset
Houpací síť visí ze stropu.

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
zrušit
Bohužel zrušil schůzku.

stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
zastavit
Musíte zastavit na červenou.

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
šlápnout
Nemohu šlápnout na zem s touto nohou.

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
zmínit
Šéf zmínil, že ho propustí.

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
lhát
Někdy člověk musí lhát v nouzové situaci.
