Slovník
Naučte se slovesa – holandština

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
pustit před
Nikdo ho nechce pustit před sebe u pokladny v supermarketu.

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
přespat
Chtějí si konečně jednu noc přespat.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
malovat
Auto se maluje na modro.

zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
být
Neměl bys být smutný!

aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
přejet
Cyklista byl přejet autem.

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
mluvit s
S ním by měl někdo mluvit; je tak osamělý.

afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
záviset
Je slepý a závisí na vnější pomoci.

tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
ležet naproti
Tam je hrad - leží přímo naproti!

luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
poslouchat
Děti rády poslouchají její příběhy.

protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
protestovat
Lidé protestují proti nespravedlnosti.

doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
trávit
Veškerý svůj volný čas tráví venku.
