Slovník
Naučte se slovesa – holandština

eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
dohodnout
Sousedé se nemohli dohodnout na barvě.

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
zdůraznit
Oči můžete zdůraznit make-upem.

bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
volat
Může volat pouze během své obědové pauzy.

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
odehnat
Jeden labuť odehání druhou.

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
vydržet
Těžko vydrží tu bolest!

terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
vrátit se
Pes vrátil hračku.

bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
porodit
Brzy porodí.

achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
posunout
Brzy budeme muset hodiny opět posunout zpět.

weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
vyhodit
Šlápne na vyhozenou banánovou slupku.

vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
přeložit
Může překládat mezi šesti jazyky.

volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
následovat
Kuřátka vždy následují svou matku.
