Slovník
Naučte se slovesa – holandština

toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
patřit
Moje žena mi patří.

samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
spojit
Jazykový kurz spojuje studenty z celého světa.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
starat se
Náš syn se o své nové auto velmi dobře stará.

doorrijden
De auto rijdt door een boom.
projet
Auto projíždí stromem.

denken
Wie denk je dat sterker is?
myslet
Kdo si myslíš, že je silnější?

teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
vrátit se
Učitelka vrátila eseje studentům.

beperken
Moet handel worden beperkt?
omezit
Měl by být obchod omezen?

binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
pustit dovnitř
Venku sněžilo a my je pustili dovnitř.

wachten
We moeten nog een maand wachten.
čekat
Musíme ještě čekat měsíc.

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
zdůraznit
Oči můžete zdůraznit make-upem.

vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
zapomenout
Už na jeho jméno zapomněla.
