Slovník
Naučte se slovesa – holandština
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
přijmout
Nemohu to změnit, musím to přijmout.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
dorazit
Letadlo dorazilo včas.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
chránit
Děti musí být chráněny.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
začít
Turisté začali brzy ráno.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
spojit
Tento most spojuje dvě čtvrti.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
starat se
Náš syn se o své nové auto velmi dobře stará.
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
odpustit
Nikdy mu to nemůže odpustit!
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
nechat stát
Dnes mnoho lidí musí nechat stát svá auta.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
obsahovat
Ryby, sýr a mléko obsahují hodně bílkovin.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
zvýšit
Společnost zvýšila své příjmy.
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
zkoumat
Lidé chtějí zkoumat Mars.