Slovník
Naučte se slovesa – holandština

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
vykonávat
Vykonává neobvyklé povolání.

inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
přihlásit se
Musíte se přihlásit pomocí hesla.

naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
podívat se dolů
Mohl jsem se z okna podívat na pláž.

overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
přesvědčit
Často musí přesvědčit svou dceru, aby jedla.

bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
existovat
Dinosauři dnes již neexistují.

terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
vrátit se
Pes vrátil hračku.

verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
těšit se
Děti se vždy těší na sníh.

afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
záviset
Je slepý a závisí na vnější pomoci.

aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
dorazit
Letadlo dorazilo včas.

verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
odstranit
Řemeslník odstranil staré dlaždice.

verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
prodávat
Obchodníci prodávají mnoho zboží.
