Slovník
Naučte se slovesa – holandština

ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
šustit
Listí šustí pod mýma nohama.

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
dovézt
Po nákupu oba dovezou domů.

duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
vidět jasně
Skrz mé nové brýle vše jasně vidím.

vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
bojovat
Sportovci proti sobě bojují.

controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
kontrolovat
Mechanik kontroluje funkce auta.

terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
odvézt
Matka odveze dceru domů.

stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
zastavit
Musíte zastavit na červenou.

binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
vstoupit
Metro právě vstoupilo na stanici.

bedekken
De waterlelies bedekken het water.
pokrýt
Lekníny pokrývají vodu.

beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
omezit
Během diety musíte omezit příjem jídla.

mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
míchat
Můžete si smíchat zdravý salát se zeleninou.
