Slovník
Naučte se slovesa – holandština

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
přeskočit
Sportovec musí přeskočit překážku.

blind worden
De man met de badges is blind geworden.
oslepnout
Muž s odznaky oslepl.

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
přijmout
Nemohu to změnit, musím to přijmout.

terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
vrátit se
Pes vrátil hračku.

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
nechat
Majitelé své psy mi nechají na procházku.

omgaan
Men moet met problemen omgaan.
zacházet
S problémy se musí zacházet.

aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
nabídnout
Co mi nabízíš za mou rybu?

langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
zastavit se
Lékaři se u pacienta zastavují každý den.

begeleiden
De hond begeleidt hen.
doprovodit
Pes je doprovází.

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
projít
Může tudy projít kočka?

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
najmout
Uchazeč byl najat.
