Slovník

Naučte se slovesa – holandština

cms/verbs-webp/85010406.webp
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
přeskočit
Sportovec musí přeskočit překážku.
cms/verbs-webp/47969540.webp
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
oslepnout
Muž s odznaky oslepl.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
přijmout
Nemohu to změnit, musím to přijmout.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
vrátit se
Pes vrátil hračku.
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
nechat
Majitelé své psy mi nechají na procházku.
cms/verbs-webp/102169451.webp
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
zacházet
S problémy se musí zacházet.
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
nabídnout
Co mi nabízíš za mou rybu?
cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
zastavit se
Lékaři se u pacienta zastavují každý den.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
doprovodit
Pes je doprovází.
cms/verbs-webp/96531863.webp
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
projít
Může tudy projít kočka?
cms/verbs-webp/100649547.webp
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
najmout
Uchazeč byl najat.
cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
volat
Může volat pouze během své obědové pauzy.