Slovník
Naučte se slovesa – holandština

doorrijden
De auto rijdt door een boom.
projet
Auto projíždí stromem.

bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
dokázat
Chce dokázat matematický vzorec.

serveren
De ober serveert het eten.
podávat
Číšník podává jídlo.

overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
opakovat
Student opakoval rok.

verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
opustit
Mnoho Angličanů chtělo opustit EU.

uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
vydat
Nakladatel vydává tyto časopisy.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
malovat
Auto se maluje na modro.

leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
seznámit se
Cizí psi se chtějí seznámit.

wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
chodit
Rád chodí v lese.

investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
investovat
Do čeho bychom měli investovat naše peníze?

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
dovézt
Po nákupu oba dovezou domů.
