Slovník
Naučte se slovesa – holandština

blind worden
De man met de badges is blind geworden.
oslepnout
Muž s odznaky oslepl.

klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
znít
Její hlas zní fantasticky.

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
přespat
Chtějí si konečně jednu noc přespat.

vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
přepravit
Nákladní vůz přepravuje zboží.

ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
propustit
Šéf ho propustil.

doorrijden
De auto rijdt door een boom.
projet
Auto projíždí stromem.

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
zastavit
Taxíky zastavily na zastávce.

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
projít
Může tudy projít kočka?

snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
nakrájet
Pro salát musíte nakrájet okurku.

roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
volat
Chlapec volá tak nahlas, jak může.

openen
Kun je dit blikje voor me openen?
otevřít
Můžete mi prosím otevřít tuhle konzervu?
