Slovník
Naučte se slovesa – holandština

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
objevit
Námořníci objevili novou zemi.

corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
opravit
Učitel opravuje eseje studentů.

vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
přepravit
Nákladní vůz přepravuje zboží.

voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
projet
Vlak nás právě projíždí.

komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
přijít
Jsem rád, že jsi přišel!

achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
posunout
Brzy budeme muset hodiny opět posunout zpět.

doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
trávit
Veškerý svůj volný čas tráví venku.

duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
tlačit
Auto se zastavilo a muselo být tlačeno.

bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
zakrýt
Dítě se zakrývá.

hangen
Ze hangen beide aan een tak.
viset
Oba visí na větvi.

omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
otočit se
Musíte tady otočit auto.
