Slovník
Naučte se slovesa – holandština
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
vrátit se
Pes vrátil hračku.
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
vydržet
Těžko vydrží tu bolest!
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
brát
Musí brát spoustu léků.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
začít
Turisté začali brzy ráno.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
objevit
Vodě se náhle objevila obrovská ryba.
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
otevřít
Trezor lze otevřít tajným kódem.
durven
Ik durf niet in het water te springen.
odvážit se
Neodvážím se skočit do vody.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
začít
S manželstvím začíná nový život.
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
následovat
Kuřátka vždy následují svou matku.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
nechat stát
Dnes mnoho lidí musí nechat stát svá auta.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
vzít neschopenku
Musí si vzít neschopenku od doktora.