Slovník

Naučte se slovesa – holandština

cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
vrátit se
Pes vrátil hračku.
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
vydržet
Těžko vydrží tu bolest!
cms/verbs-webp/60111551.webp
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
brát
Musí brát spoustu léků.
cms/verbs-webp/121820740.webp
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
začít
Turisté začali brzy ráno.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
objevit
Vodě se náhle objevila obrovská ryba.
cms/verbs-webp/115207335.webp
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
otevřít
Trezor lze otevřít tajným kódem.
cms/verbs-webp/93031355.webp
durven
Ik durf niet in het water te springen.
odvážit se
Neodvážím se skočit do vody.
cms/verbs-webp/35862456.webp
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
začít
S manželstvím začíná nový život.
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
následovat
Kuřátka vždy následují svou matku.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
nechat stát
Dnes mnoho lidí musí nechat stát svá auta.
cms/verbs-webp/78973375.webp
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
vzít neschopenku
Musí si vzít neschopenku od doktora.
cms/verbs-webp/28787568.webp
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
ztratit se
Můj klíč se dnes ztratil!