Slovník
Naučte se slovesa – holandština

schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
malovat
Namaloval jsem ti krásný obraz!

pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
chlubit se
Rád se chlubí svými penězi.

beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
ovlivnit
Nenechte se ovlivnit ostatními!

achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
ležet za
Doba jejího mládí leží daleko za ní.

vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
přepravit
Kola přepravujeme na střeše auta.

achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
posunout
Brzy budeme muset hodiny opět posunout zpět.

voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
dokončit
Můžeš dokončit ten puzzle?

bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
zakrýt
Dítě se zakrývá.

overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
vycházet
Ukončete svůj boj a konečně si vycházejte!

wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
ustoupit
Mnoho starých domů musí ustoupit novým.

vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
požadovat
Můj vnuk po mě hodně požaduje.
