Slovník
Naučte se slovesa – holandština
zingen
De kinderen zingen een lied.
zpívat
Děti zpívají písničku.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
uplynout
Středověký období již uplynulo.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
čistit
Dělník čistí okno.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
vrátit se
Učitelka vrátila eseje studentům.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
vydat
Nakladatel vydal mnoho knih.
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
udělat chybu
Dobře přemýšlej, abys neudělal chybu!
beperken
Moet handel worden beperkt?
omezit
Měl by být obchod omezen?
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
oslepnout
Muž s odznaky oslepl.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
plavat
Pravidelně plave.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
ležet
Děti společně leží na trávníku.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
milovat
Velmi miluje svou kočku.