Slovník
Naučte se slovesa – holandština

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
lhát
Někdy člověk musí lhát v nouzové situaci.

missen
Hij mist zijn vriendin erg.
stýskat se
Hodně se mu po jeho přítelkyni stýská.

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
vykonávat
Vykonává neobvyklé povolání.

rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
jezdit kolem
Auta jezdí kolem v kruhu.

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
zapsat
Musíte si zapsat heslo!

stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
přestat
Chci přestat kouřit od teď!

genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
stačit
Salát mi na oběd stačí.

zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
hledat
Na podzim hledám houby.

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
dovézt
Po nákupu oba dovezou domů.

beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
omezit se
Nemohu utratit příliš mnoho peněz; musím se omezit.

blind worden
De man met de badges is blind geworden.
oslepnout
Muž s odznaky oslepl.
