Slovník
Naučte se slovesa – holandština

proeven
De chef-kok proeft de soep.
ochutnat
Hlavní kuchař ochutnává polévku.

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
odehnat
Jeden labuť odehání druhou.

onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
podpořit
Rádi podpoříme vaši myšlenku.

aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
volat
Můj učitel mě často volá.

optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
vytáhnout
Helikoptéra vytahuje dva muže nahoru.

hangen
IJsspegels hangen van het dak.
viset
Rampouchy visí ze střechy.

redden
De dokters konden zijn leven redden.
zachránit
Doktoři mu dokázali zachránit život.

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
zvyknout si
Děti si musí zvyknout čistit si zuby.

vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
postoupit
Šneci postupují jen pomalu.

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
snížit
Určitě potřebuji snížit své náklady na vytápění.

afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
záviset
Je slepý a závisí na vnější pomoci.
