Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits
ausschneiden
Die Formen müssen ausgeschnitten werden.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
heimkommen
Papa ist endlich heimgekommen!
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
feststecken
Ich stecke fest und finde keinen Ausweg.
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
vergeben
Er hat die Chance auf ein Tor vergeben.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
pflegen
Unser Sohn pflegt seinen neuen Wagen sehr.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
Bücher und Zeitungen werden gedruckt.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
wegtun
Ich möchte jeden Monat etwas Geld für später wegtun.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
korrigieren
Die Lehrerin korrigiert die Aufsätze der Schüler.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
verzehren
Sie verzehrt ein Stück Kuchen.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
absenden
Sie will jetzt den Brief absenden.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
überfahren
Ein Radfahrer wurde von einem Auto überfahren.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.