Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/78309507.webp
ausschneiden
Die Formen müssen ausgeschnitten werden.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cms/verbs-webp/106787202.webp
heimkommen
Papa ist endlich heimgekommen!
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
cms/verbs-webp/91643527.webp
feststecken
Ich stecke fest und finde keinen Ausweg.
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
cms/verbs-webp/3819016.webp
vergeben
Er hat die Chance auf ein Tor vergeben.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
cms/verbs-webp/84847414.webp
pflegen
Unser Sohn pflegt seinen neuen Wagen sehr.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drucken
Bücher und Zeitungen werden gedruckt.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
cms/verbs-webp/122290319.webp
wegtun
Ich möchte jeden Monat etwas Geld für später wegtun.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
cms/verbs-webp/80427816.webp
korrigieren
Die Lehrerin korrigiert die Aufsätze der Schüler.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
cms/verbs-webp/132030267.webp
verzehren
Sie verzehrt ein Stück Kuchen.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
cms/verbs-webp/32796938.webp
absenden
Sie will jetzt den Brief absenden.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
cms/verbs-webp/115520617.webp
überfahren
Ein Radfahrer wurde von einem Auto überfahren.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
cms/verbs-webp/111792187.webp
auswählen
Er ist schwer, den Richtigen oder die Richtige auszuwählen.
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.