Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/102238862.webp
besuchen
Ein alter Freund besucht sie.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
cms/verbs-webp/40477981.webp
sich auskennen
Sie kennt sich nicht mit Elektrizität aus.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
cms/verbs-webp/109542274.webp
durchlassen
Soll man Flüchtlinge an den Grenzen durchlassen?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
cms/verbs-webp/101383370.webp
ausgehen
Die Mädchen gehen gern zusammen aus.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
cms/verbs-webp/96476544.webp
festlegen
Der Termin wird festgelegt.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
cms/verbs-webp/101765009.webp
mitgehen
Der Hund geht mit ihnen mit.
begeleiden
De hond begeleidt hen.
cms/verbs-webp/90539620.webp
vergehen
Die Zeit vergeht manchmal langsam.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
cms/verbs-webp/75281875.webp
erledigen
Bei uns erledigt der Hausmeister den Winterdienst.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
cms/verbs-webp/120900153.webp
hinausgehen
Die Kinder wollen endlich hinausgehen.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/91254822.webp
pflücken
Sie hat einen Apfel gepflückt.
plukken
Ze plukte een appel.
cms/verbs-webp/21689310.webp
drannehmen
Meine Lehrerin nimmt mich oft dran.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
cms/verbs-webp/68561700.webp
offenlassen
Wer die Fenster offenlässt, lockt Einbrecher an!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!