Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

imprimer
Les livres et les journaux sont imprimés.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.

tourner
Les voitures tournent en cercle.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

retarder
L’horloge retarde de quelques minutes.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.

finir
Comment avons-nous fini dans cette situation?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?

mettre de côté
Je veux mettre de côté un peu d’argent chaque mois pour plus tard.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.

dormir
Le bébé dort.
slapen
De baby slaapt.

rentrer
Papa est enfin rentré !
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!

signer
Il a signé le contrat.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.

fonctionner
La moto est cassée; elle ne fonctionne plus.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

vérifier
Le mécanicien vérifie les fonctions de la voiture.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.

sonner
La cloche sonne tous les jours.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
