Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

protéger
La mère protège son enfant.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.

sortir
Les enfants veulent enfin sortir.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

arracher
Les mauvaises herbes doivent être arrachées.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.

voir
On voit mieux avec des lunettes.
zien
Je kunt beter zien met een bril.

pleurer
L’enfant pleure dans la baignoire.
huilen
Het kind huilt in het bad.

goûter
Ça a vraiment bon goût!
smaken
Dit smaakt echt goed!

se tourner
Ils se tournent l’un vers l’autre.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.

devenir aveugle
L’homme aux badges est devenu aveugle.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.

écrire à
Il m’a écrit la semaine dernière.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.

comprendre
On ne peut pas tout comprendre des ordinateurs.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.

présenter
Il présente sa nouvelle petite amie à ses parents.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
