Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
évaluer
Il évalue la performance de l’entreprise.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
liquider
La marchandise est en liquidation.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
reculer
Bientôt, nous devrons reculer l’horloge.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
préparer
Un délicieux petit déjeuner est préparé!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
sentir
Elle sent le bébé dans son ventre.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
nommer
Combien de pays pouvez-vous nommer?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
arrêter
La policière arrête la voiture.
stoppen
De agente stopt de auto.
brûler
Tu ne devrais pas brûler d’argent.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
passer
Le temps passe parfois lentement.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
permettre
On ne devrait pas permettre la dépression.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
s’entraîner
Il s’entraîne tous les jours avec son skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.