Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

faire une erreur
Réfléchis bien pour ne pas faire d’erreur!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!

discuter
Il discute souvent avec son voisin.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.

préférer
Notre fille ne lit pas de livres ; elle préfère son téléphone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.

rendre
Le chien rend le jouet.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

terminer
Il termine son parcours de jogging chaque jour.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

comparer
Ils comparent leurs chiffres.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.

dire
J’ai quelque chose d’important à te dire.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.

initier
Ils vont initier leur divorce.
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.

commencer
Les randonneurs ont commencé tôt le matin.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

déménager
Le voisin déménage.
verhuizen
De buurman verhuist.

fouiller
Le cambrioleur fouille la maison.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
