Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
passer
Le train passe devant nous.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
importer
Nous importons des fruits de nombreux pays.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
se tenir debout
Le montagnard se tient sur le pic.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
enrichir
Les épices enrichissent notre nourriture.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
noter
Elle veut noter son idée d’entreprise.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
exposer
L’art moderne est exposé ici.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
attendre
Ma sœur attend un enfant.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
commencer
Les randonneurs ont commencé tôt le matin.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
arrêter
La femme arrête une voiture.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
aider
Tout le monde aide à monter la tente.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
promouvoir
Nous devons promouvoir des alternatives au trafic automobile.
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.