Woordenlijst

Leer werkwoorden – Litouws

cms/verbs-webp/121264910.webp
supjaustyti
Saldžiam pyragui reikia supjaustyti agurką.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/110322800.webp
blogai kalbėti
Bendraamžiai blogai apie ją kalba.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
cms/verbs-webp/102304863.webp
spirti
Atsargiai, arklys gali spirti!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
cms/verbs-webp/43956783.webp
pabėgti
Mūsų katė pabėgo.
weglopen
Onze kat is weggelopen.
cms/verbs-webp/23258706.webp
pakelti
Sraigtasparnis pakelia abu vyrus.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
cms/verbs-webp/82095350.webp
stumti
Slauga stumia pacientą neįgaliojo vežimėliu.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
cms/verbs-webp/85968175.webp
pažeisti
Avarijoje buvo pažeisti du automobiliai.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
cms/verbs-webp/119379907.webp
spėti
Tau reikia atspėti, kas aš esu!
raden
Je moet raden wie ik ben!
cms/verbs-webp/58292283.webp
reikalauti
Jis reikalauja kompensacijos.
eisen
Hij eist compensatie.
cms/verbs-webp/92456427.webp
pirkti
Jie nori pirkti namą.
kopen
Ze willen een huis kopen.
cms/verbs-webp/123237946.webp
įvykti
Čia įvyko avarija.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
cms/verbs-webp/93150363.webp
pabusti
Jis ką tik pabudo.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.