Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws

šnekėtis
Studentai neturėtų šnekėtis per pamoką.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.

gyventi kartu
Abi planuoja greitu metu gyventi kartu.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

vengti
Ji vengia savo kolegos.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.

gyventi
Jie gyvena bendrabutyje.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.

pristatyti
Jis pristato savo naują draugę savo tėvams.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

rūpintis
Mūsų sūnus labai rūpinasi savo nauju automobiliu.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

sudegti
Ugnis sudegins daug miško.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

aptarti
Jie aptaria savo planus.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.

naudoti
Ji kasdien naudoja kosmetikos priemones.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.

išvykti
Mūsų atostogų svečiai išvyko vakar.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

kaboti
Abu kabosi ant šakos.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
