Woordenlijst

Leer werkwoorden – Lets

cms/verbs-webp/859238.webp
praktizēt
Viņa praktizē neparastu profesiju.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
cms/verbs-webp/120452848.webp
zināt
Viņa zina daudzas grāmatas gandrīz no galvas.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
cms/verbs-webp/85871651.webp
jāiet
Man steidzami vajag atvaļinājumu; man jāiet!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
cms/verbs-webp/119417660.webp
ticēt
Daudzi cilvēki tic Dievam.
geloven
Veel mensen geloven in God.
cms/verbs-webp/59121211.webp
zvanīt
Kas zvanīja pie durvīm?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/121928809.webp
stiprināt
Vingrošana stiprina muskuļus.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
cms/verbs-webp/96586059.webp
atlaist
Priekšnieks viņu atlaida.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
cms/verbs-webp/47969540.webp
aklot
Vīrietis ar nozīmēm aklots.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
cms/verbs-webp/79317407.webp
pavēlēt
Viņš pavēl savam sunim.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
cms/verbs-webp/117890903.webp
atbildēt
Viņa vienmēr atbild pirmā.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
cms/verbs-webp/111063120.webp
iepazīt
Svešiem suņiem gribas viens otru iepazīt.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
cms/verbs-webp/75001292.webp
aizbraukt
Kad gaismas signāls mainījās, automobiļi aizbrauca.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.