Woordenlijst
Leer werkwoorden – Lets

triekt
Viņš trieca garām naglai un ievainoja sevi.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.

nepaspēt
Viņš nepaspēja izveidot mērķi.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.

pamest
Daudziem angliskiem cilvēkiem gribējās pamest ES.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.

bojāt
Negadījumā tika bojātas divas automašīnas.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.

spēlēt
Bērns vēlas spēlēties viens pats.
spelen
Het kind speelt liever alleen.

pateikties
Viņš viņai pateicās ar ziediem.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.

grūstīt
Māsa grūž pacientu ratiņkrēslā.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

nosedz
Viņa nosedz savus matus.
bedekken
Ze bedekt haar haar.

satikt
Viņi pirmo reizi satikās internetā.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.

ielaist
Ārā snieg, un mēs viņus ielaidām.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.

sagatavot
Viņa viņam sagatavoja lielu prieku.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
