Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/68761504.webp
überprüfen
Der Zahnarzt überprüft das Gebiss der Patientin.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
cms/verbs-webp/124046652.webp
vorgehen
Die Gesundheit geht immer vor!
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
cms/verbs-webp/41935716.webp
sich verlaufen
Im Wald kann man sich leicht verlaufen.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
cms/verbs-webp/106725666.webp
nachsehen
Er sieht nach, wer da wohnt.
controleren
Hij controleert wie daar woont.
cms/verbs-webp/118759500.webp
ernten
Wir haben viel Wein geerntet.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
cms/verbs-webp/74009623.webp
testen
Das Auto wird in der Werkstatt getestet.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
cms/verbs-webp/116067426.webp
weglaufen
Alle liefen vor dem Feuer weg.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
cms/verbs-webp/100634207.webp
erläutern
Sie erläutert ihm, wie das Gerät funktioniert.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
cms/verbs-webp/27076371.webp
gehören
Meine Frau gehört zu mir.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/120978676.webp
niederbrennen
Das Feuer wird viel Wald niederbrennen.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cms/verbs-webp/109588921.webp
ausmachen
Sie macht den Wecker aus.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/110233879.webp
erstellen
Er hat ein Modell für das Haus erstellt.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.