Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits
überprüfen
Der Zahnarzt überprüft das Gebiss der Patientin.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
vorgehen
Die Gesundheit geht immer vor!
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
sich verlaufen
Im Wald kann man sich leicht verlaufen.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
nachsehen
Er sieht nach, wer da wohnt.
controleren
Hij controleert wie daar woont.
ernten
Wir haben viel Wein geerntet.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
testen
Das Auto wird in der Werkstatt getestet.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
weglaufen
Alle liefen vor dem Feuer weg.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
erläutern
Sie erläutert ihm, wie das Gerät funktioniert.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
gehören
Meine Frau gehört zu mir.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
niederbrennen
Das Feuer wird viel Wald niederbrennen.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
ausmachen
Sie macht den Wecker aus.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.