Woordenlijst

Leer werkwoorden – Pools

cms/verbs-webp/89636007.webp
podpisać
On podpisał umowę.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
cms/verbs-webp/83636642.webp
uderzyć
Ona uderza piłkę przez siatkę.
slaan
Ze slaat de bal over het net.
cms/verbs-webp/114231240.webp
kłamać
On często kłamie, gdy chce coś sprzedać.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
cms/verbs-webp/84365550.webp
transportować
Ciężarówka transportuje towary.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
cms/verbs-webp/40326232.webp
rozumieć
W końcu zrozumiałem zadanie!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
cms/verbs-webp/100298227.webp
przytulać
On przytula swojego starego ojca.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
cms/verbs-webp/121870340.webp
biegać
Sportowiec biega.
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/28787568.webp
zgubić się
Moje klucze się dzisiaj zgubiły!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
cms/verbs-webp/113316795.webp
logować się
Musisz zalogować się za pomocą hasła.
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
cms/verbs-webp/102304863.webp
kopać
Uważaj, koń może kopać!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
cms/verbs-webp/119501073.webp
leżeć
Tam jest zamek - leży dokładnie naprzeciwko!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
cms/verbs-webp/118011740.webp
budować
Dzieci budują wysoką wieżę.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.