Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (UK)

cms/verbs-webp/64053926.webp
overcome
The athletes overcome the waterfall.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
cms/verbs-webp/102238862.webp
visit
An old friend visits her.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
cms/verbs-webp/125385560.webp
wash
The mother washes her child.
wassen
De moeder wast haar kind.
cms/verbs-webp/53646818.webp
let in
It was snowing outside and we let them in.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
cms/verbs-webp/18316732.webp
drive through
The car drives through a tree.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
cms/verbs-webp/70055731.webp
depart
The train departs.
vertrekken
De trein vertrekt.
cms/verbs-webp/79201834.webp
connect
This bridge connects two neighborhoods.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
cms/verbs-webp/63457415.webp
simplify
You have to simplify complicated things for children.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
cms/verbs-webp/91442777.webp
step on
I can’t step on the ground with this foot.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
cms/verbs-webp/120128475.webp
think
She always has to think about him.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
cms/verbs-webp/61162540.webp
trigger
The smoke triggered the alarm.
activeren
De rook activeerde het alarm.
cms/verbs-webp/17624512.webp
get used to
Children need to get used to brushing their teeth.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.