Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

work together
We work together as a team.
samenwerken
We werken samen als een team.

lead
He enjoys leading a team.
leiden
Hij leidt graag een team.

call
She can only call during her lunch break.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.

buy
They want to buy a house.
kopen
Ze willen een huis kopen.

comment
He comments on politics every day.
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.

travel around
I’ve traveled a lot around the world.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

endure
She can hardly endure the pain!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!

repeat
My parrot can repeat my name.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.

serve
The waiter serves the food.
serveren
De ober serveert het eten.

show
I can show a visa in my passport.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.

pick
She picked an apple.
plukken
Ze plukte een appel.
