Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/99196480.webp
parken
Die Autos sind in der Tiefgarage geparkt.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
cms/verbs-webp/118780425.webp
probieren
Der Chefkoch probiert die Suppe.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
cms/verbs-webp/84850955.webp
sich ändern
Durch den Klimawandel hat sich schon vieles geändert.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
cms/verbs-webp/91367368.webp
spazieren gehen
Sonntags geht die Familie zusammen spazieren.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
cms/verbs-webp/122398994.webp
umbringen
Vorsicht, mit dieser Axt kann man jemanden umbringen!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
cms/verbs-webp/28581084.webp
herabhängen
Eiszapfen hängen vom Dach herab.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
cms/verbs-webp/97784592.webp
achten
Man muss auf die Verkehrszeichen achten.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
cms/verbs-webp/46565207.webp
bereiten
Sie hat ihm eine große Freude bereitet.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
cms/verbs-webp/124274060.webp
übriglassen
Sie hat mir noch ein Stück Pizza übriggelassen.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/106787202.webp
heimkommen
Papa ist endlich heimgekommen!
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
cms/verbs-webp/100965244.webp
hinabsehen
Sie sieht ins Tal hinab.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
cms/verbs-webp/92384853.webp
sich eignen
Der Weg eignet sich nicht für Radfahrer.
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.