Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/101383370.webp
sair
As meninas gostam de sair juntas.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
cms/verbs-webp/96476544.webp
marcar
A data está sendo marcada.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
cms/verbs-webp/65840237.webp
enviar
As mercadorias serão enviadas para mim em uma embalagem.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
cms/verbs-webp/105238413.webp
economizar
Você pode economizar dinheiro no aquecimento.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
cms/verbs-webp/105224098.webp
confirmar
Ela pôde confirmar a boa notícia ao marido.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
cms/verbs-webp/113966353.webp
servir
O garçom serve a comida.
serveren
De ober serveert het eten.
cms/verbs-webp/40632289.webp
conversar
Os alunos não devem conversar durante a aula.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
cms/verbs-webp/23258706.webp
levantar
O helicóptero levanta os dois homens.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
cms/verbs-webp/94909729.webp
esperar
Ainda temos que esperar por um mês.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
cms/verbs-webp/101765009.webp
acompanhar
O cachorro os acompanha.
begeleiden
De hond begeleidt hen.
cms/verbs-webp/25599797.webp
economizar
Você economiza dinheiro quando diminui a temperatura do ambiente.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
cms/verbs-webp/93150363.webp
acordar
Ele acabou de acordar.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.