Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
dormir
O bebê dorme.
slapen
De baby slaapt.
acompanhar
O cachorro os acompanha.
begeleiden
De hond begeleidt hen.
deixar
Os donos deixam seus cachorros comigo para um passeio.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
querer partir
Ela quer deixar o hotel.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
escolher
Ela escolhe um novo par de óculos escuros.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
tornar-se
Eles se tornaram uma boa equipe.
worden
Ze zijn een goed team geworden.
transportar
O caminhão transporta as mercadorias.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
contar
Ela conta um segredo para ela.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
levantar-se
Ela não consegue mais se levantar sozinha.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
mover
É saudável se movimentar muito.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
permitir
Não se deve permitir a depressão.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.