Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

perder
Espere, você perdeu sua carteira!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!

precisar
Você precisa de um macaco para trocar um pneu.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.

estar ciente
A criança está ciente da discussão de seus pais.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.

obter um atestado
Ele precisa obter um atestado médico do doutor.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

olhar
Todos estão olhando para seus telefones.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.

espalhar
Ele espalha seus braços amplamente.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

retirar
Como ele vai retirar aquele peixe grande?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?

pintar
Ele está pintando a parede de branco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.

sentir
Ela sente o bebê em sua barriga.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.

preparar
Ela preparou para ele uma grande alegria.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.

referir
O professor refere-se ao exemplo no quadro.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
