Woordenlijst
Leer werkwoorden – Slovaaks

ponúknuť
Čo mi ponúkaš za moju rybu?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?

zaspať
Chcú konečne zaspať na jednu noc.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.

nechať za sebou
Náhodou nechali svoje dieťa na stanici.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.

zastaviť sa
Lekári sa každý deň zastavujú u pacienta.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.

hovoriť zle
Spolužiaci o nej hovoria zle.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.

skúmať
Ľudia chcú skúmať Mars.
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.

cestovať
Rád cestuje a videl mnoho krajín.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.

písať
Deti sa učia písať.
spellen
De kinderen leren spellen.

odpovedať
Študent odpovedá na otázku.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

znášať
Nemôže znášať to spev.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

hľadať
Na jeseň hľadám huby.
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
