Woordenlijst
Leer werkwoorden – Slovaaks
zabiť
Dávajte si pozor, s týmto sekerou môžete niekoho zabiť!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
pozerať sa
Môžem sa pozrieť z okna na pláž.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
visieť
Houpacia sieť visí zo stropu.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
zariadiť
Moja dcéra chce zariadiť svoj byt.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
priniesť
Kurier prináša balík.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
kontrolovať
Mechanik kontroluje funkcie auta.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
zvoniť
Zvonec zvoní každý deň.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
vytvoriť
Kto vytvoril Zem?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
nájsť cestu späť
Neviem nájsť cestu späť.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
vyrezať
Tieto tvary treba vyrezať.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
znášať
Nemôže znášať to spev.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.