Woordenlijst
Leer werkwoorden – Slovaaks

stavať
Deti stavajú vysokú vežu.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

znášať
Nemôže znášať to spev.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

vyrezať
Tieto tvary treba vyrezať.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.

vytáčať
Zdvihla telefón a vytáčala číslo.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.

chrániť
Matka chráni svoje dieťa.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.

dotknúť
Rolník sa dotkne svojich rastlín.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.

sedieť
Mnoho ľudí sedí v miestnosti.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

počúvať
Počúva a počuje zvuk.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.

počuť
Nemôžem ťa počuť!
horen
Ik kan je niet horen!

nechať
Majitelia mi nechajú svoje psy na prechádzku.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

hľadať
Polícia hľadá páchateľa.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
