Woordenlijst
Leer werkwoorden – Slovaaks
priniesť
Kurier prináša balík.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
opakovať rok
Študent opakoval rok.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
spravovať
Kto spravuje peniaze vo vašej rodine?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
bojovať
Hasiči bojujú s ohňom z vzduchu.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
volať
Môže volať len počas svojej obedovej prestávky.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
diskutovať
Kolegovia diskutujú o probléme.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
znamenať
Čo znamená tento erb na podlahe?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
dotknúť
Rolník sa dotkne svojich rastlín.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
utekať
Všetci utekali pred ohňom.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
vstúpiť
Loď vstupuje do prístavu.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
vymrieť
Mnoho zvierat dnes vymrelo.
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.