Woordenlijst
Leer werkwoorden – Kroatisch
pratiti
Mogu li vas pratiti?
meerijden
Mag ik met je meerijden?
graditi
Djeca grade visoki toranj.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
ponovno vidjeti
Napokon se ponovno vide.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
dostaviti
On dostavlja pizze kućama.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
pustiti unutra
Vanjski snijeg i mi smo ih pustili unutra.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
oduševiti
Gol oduševljava njemačke nogometne navijače.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
iskočiti
Riba iskače iz vode.
uitspringen
De vis springt uit het water.
stati na
Ne mogu stati na tlo s ovom nogom.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
lagati
Ponekad se mora lagati u izvanrednim situacijama.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
učiniti
To ste trebali učiniti prije sat vremena!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
pojaviti se
Ogromna riba se iznenada pojavila u vodi.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.