Rječnik
Naučite glagole – nizozemski
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
lagati
Ponekad se mora lagati u izvanrednim situacijama.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
pokriti
Dijete pokriva uši.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
tiskati
Knjige i novine se tiskaju.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
kušati
Glavni kuhar kuša juhu.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
boriti se
Vatrogasci se bore protiv vatre iz zraka.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
voziti
Djeca vole voziti bicikle ili romobile.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
pustiti unutra
Vanjski snijeg i mi smo ih pustili unutra.
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
izvući
Kako će izvući tu veliku ribu?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
imenovati
Koliko država možeš imenovati?
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
oprostiti se
Žena se oprašta.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
znati
Ona zna mnoge knjige gotovo napamet.