Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
provoditi
Ona provodi sve svoje slobodno vrijeme vani.

teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
vratiti se
Ne može se sam vratiti.

omgaan
Men moet met problemen omgaan.
rukovati
Probleme treba rukovati.

draaien
Je mag naar links draaien.
skrenuti
Možete skrenuti lijevo.

terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
vratiti
Otac se vratio iz rata.

elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
gledati jedno drugo
Dugo su se gledali.

voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
pružiti
Ležaljke su pružene za turiste.

stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
glasati
Glasatelji danas glasaju o svojoj budućnosti.

openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
otvoriti
Sejf se može otvoriti tajnim kodom.

vertrekken
De trein vertrekt.
polaziti
Vlak polazi.

vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
oprostiti
Ona mu to nikada ne može oprostiti!
